De ontwikkeling van taal en spraak bij jonge kinderen gaat in verschillende fases. Hieronder een overzicht van de ontwikkeling van taal en spraak vanaf de eerste maanden tot 5 jaar oud.
Voor het eerste woordje
Ongeveer 1-2 maanden oud:
Een kindje van 4 weken oud maakt keelgeluidjes en reageert op belletjes. Vanaf een week of 8 ontstaan de comfortgeluidjes: aaahh eheh. De woordje zijn een teken van welbehagen; je kindje probeert er niets mee te zeggen.
Ongeveer 3-4 maanden oud:
De geluidjes worden steeds meer een spelletje. Als op een gegeven moment de mond en tong kunnen meebewegen gaat het over in tateren. Een baby probeert spelenderwijs alle klanken uit die een mens maar kan maken. De rrr en ggg ontstaan. Ook dove baby’s maken deze ontwikkeling door!
Ongeveer 6 maanden oud:
De baby begint met brabbelen, wat in beginsel nog niet taalspecifiek is. Er worden steeds meer klanken gemaakt. De Dadadada of Babababa klanken ontstaan. Deze klanken zijn de eerste ontwikkelingen van taal en spraak wat wereldwijd bij elke baby gelijk is.
Ongeveer 6-8 maanden oud:
Het brabbelen gaat zich afstemmen op de omgevingstaal, het gaat over in de klanken van de taal die de baby om zich heen hoort. Het leren onderscheiden van klanken is voor je baby essentieel om later gesproken taal te kunnen verstaan. Sommige kindjes zeggen één woord en ze doen geluiden na. Als een kindje bijna een jaar is hoor je vaak al hele verhalen van hem of haar. Er zijn weinig verstaanbare woorden, echter ze zijn wel in de goede toonzetting! Je noemt dit ook wel sociaal brabbelen.
Woorden en zinnen bij de ontwikkeling van taal en spraak bij een dreumes
Mama, papa:
In veel talen zijn dit de eerste woordjes die worden geleerd. Niet omdat ouders zo heten, maar waarschijnlijk omdat het de eerste duidelijke klankencombinaties zijn die een baby maakt. Omdat ouders deze klankgroepen veel herhalen ontstaan de verbindingen: ‘mama’ voor de moeder, ‘papa’ voor de vader.
Rond de 12-14 maanden oud:
Rond deze leeftijd ontstaan spontaan de eerste andere woordjes naast ‘mama’ en ‘papa’. De woorden worden naast, en in combinatie met, de brabbeltaal gebruikt. Ook herkennen kinderen voorwerpen aan hun naam.
Vanaf 14 maanden oud:
Vanaf deze leeftijd kan een kind vlot geleerd worden een woord met een ding te verbinden. Welke woorden kinderen als eerste leren is enorm variabel. Dikwijls zijn het ook woorden van eigen makelij. Dit is ook wel de fase van de éénwoordzinnen, men denkt dat een kind met een woord niet één ding wil benoemen, maar een verhaal wil vertellen. De intonatie zegt veel over wat het kind bedoeld te zeggen met het woord.
Rond 18 maanden oud:
Een kind van ongeveer anderhalf jaar oud heeft een gemiddelde woordenschat van ongeveer 20 woorden, maar hij snapt veel meer woorden. De tweewoordzinnen beginnen te ontstaan, meestal een combinatie van een zelfstandig naamwoord en een andere woordsoort. Een kind herkent plaatjes en kan eigen taal gebruiken (tuut tuut voor een auto).
Rond 24 maanden oud:
De actieve woordenschat is flink gegroeid, gemiddeld kent een kind tussen de 100 en 200 woorden. Een kind begrijpt steeds eerder meer woorden dan hij gebruikt. Een kind begrijpt eenvoudige aanwijzingen. Tussen de tweede en de vijfde verjaardag worden de zinnen langer. Wat eerst “eet koek” was wordt nu “mama eet koek”. De ontwikkeling van taal en spraak is bij deze kinderen al in een verder stadium.
Tussen de 3 en 5 jaar oud:
In deze periode leren kinderen de woorden beter uitspreken, ze leren woorden verbuigen en vervoegen, ze maken de zinnen langer en ze gaan voornaamwoorden en voorzetsels gebruiken. Als een kind vijf jaar oud is beheerst hij grofweg de regels van de moedertaal en kent hij ongeveer 2300 woorden.