Je moet je kind opgeven voor de basisschool. In sommige gemeenten moet dit al op jonge leeftijd, in andere gemeenten hoeft het pas vlak voordat je kind vier jaar wordt. Weet jij al welke school het wordt? Of heb je geen idee? Wist je dat er veel verschillende onderwijsvormen zijn en dat het belangrijk is goed te weten welke vorm bij je kind en bij het gezin past? De onderwijsvormen zijn: Jenaplan, vrije school, Freinet, ontwikkelingsgericht onderwijs, Dalton en Montessori. In dit artikel lees je alles over de verschillende onderwijsvormen, wat je kan helpen om de juiste keuze te maken!
Jenaplan
Dit type onderwijs is ontwikkeld door pedagoog Peter Petersen. Hij ging ervan uit dat gezinsleden van elkaar leren, en liet veel elementen van het ‘gezin’ terugkomen in het onderwijs. Je kunt dan denken aan een klaslokaal dat nagebootst is als woonkamer, aan kinderen die verschillende taken hebben of aan de onderwijzer als begeleider in plaats van het middelpunt. Een belangrijk doel van het Jenaplan onderwijs is, dat de verwondering en nieuwsgierigheid van kinderen goed is en er mag zijn. Het is zaak, hieromheen een didactiek te bouwen.
Samen spreken, samen werken, samen spelen en samen vieren zijn belangrijke begrippen binnen het Jenaplan. Samen spreken gebeurd meerdere keren per dag in de kring. De kring heeft een vaste plek in het klaslokaal en elk kind heeft ook zijn eigen plek. Samenwerken gebeurd vanuit een weekplan, waarbij er veel ruimte voor het kind is om eigen onderzoek te doen op basis van eigen interesses. Samen spelen krijgt binnen het Jenaplan erg veel ruimte, omdat spelen een natuurlijke vorm van leren is, die bijdraagt aan de sociaal-emotionele ontwikkeling. Samen vieren gebeurt wekelijks door weekafsluitingen. Leerlingen laten elkaar zien wat ze die week hebben geleerd of ontdekt, bijvoorbeeld door presentaties. Alle leerlingen van de school leren elkaar kennen en staan samen stil bij belangrijke momenten.
Het Jenaplan wil naast het bijbrengen van kennis en vaardigheden, ook betere burgers van kinderen maken. Kinderen oefenen veel met zelfstandig werken, met het nemen van initiatief en het presenteren of delen van de geleerde kennis. Het individuele kind en zijn vaardigheden en interesses zijn belangrijk. Ouders worden veel betrokken in de klas. Ze mogen soms aanwezig zijn bij weekafsluitingen, helpen leerlingen bij activiteiten en projecten, of worden uitgenodigd voor ouderochtenden.
Vrije school
Volgens de antroposofische gedachte van de grondleggers van de vrije school staat een persoon niet op zichzelf, maar is een persoon lid van een groter geheel, dat zich blijft ontwikkelen. Een individu helpt de mensheid verder in die ontwikkeling.
Op een vrije school bestaat een jaarklassysteem, welke de ontwikkeling van een kind volgt. Het onderwijs wordt heel gestructureerd gegeven volgens een leerplan. Om de paar weken is er een nieuw thema dat gelijk in de praktijk wordt toegepast en dit wordt fysiek en emotioneel eigen gemaakt (periode onderwijs). Naast het leren met het hoofd, leert het kind ook met zijn lichaam en zijn hart. Hiernaast worden er op de meeste vrije scholen ook vaklessen gegeven, waarbij kinderen vaardigheden als lezen, rekenen en taal leren, met behulp van reguliere methodes. In de onderbouw staat spel centraal. Volgens de antroposofie staat de fantasie op de voorgrond en wordt dit binnen het spel ingezet om op een natuurlijke wijze te leren. Het bewust aanleren van cognitieve vaardigheden gebeurt nog niet, dit zet de fantasie buiten spel.
De waarde van de groep en vertelstof zijn pijlers van de vrije school. Er wordt veel klassikaal les gegeven. Een leerkracht blijft gedurende meerdere jaren bij een kind/klas. De leerkracht wisselt vaak na de kleuterjaren en halverwege de volgende zes jaren. Het idee hierachter is dat leerkrachten op deze manier hun leerlingen gedurende een langere tijd in hun ontwikkeling kunnen volgen. De leerstof wordt veelal in verhaalvorm verteld. Er wordt vrijwel dagelijks een verhaal verteld dat aansluit op de ontwikkelingsfase van het kind. Sommige delen van rekenen, schrijven en taal worden ook aangevuld met verhalen.
Creatieve vorming is belangrijk. Er wordt veel aandacht besteed aan zingen, toneel spelen, tekenen, handwerken en handenarbeid. Deze vaardigheden komen met weinig instructies, maar meer met doen en ervaren.
Het doel van een vrije school is een kind op te leiden tot een zelfbewust mens met een kritische houding. Dit zelfbewuste mens is zich bewust van wat hij of zij doet en hoe hij of zij dit doet. De leerkracht zal het kind zoveel mogelijk proberen op een vriendelijke en oprechte manier tegemoet te treden, en leerlingen worden zoveel mogelijk gestimuleerd elkaar op dezelfde wijze te benaderen.
Freinet
Binnen deze onderwijsvorm heerst de gedachte dat leren niet alleen in de klas hoeft plaats te vinden. Kinderen en leerkrachten gaan met grote regelmaat op pad om te leren, bijvoorbeeld in de natuur of in het bedrijfsleven.
Kinderen en hun leerkrachten zijn gelijkwaardig. De leraar stuurt, maar de didactiek is gebaseerd op wat leeft bij leerlingen, op hun ervaringen en interesses. Bij taalonderwijs wordt bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van het schrijven van teksten. Leerlingen schrijven een verhaal en dit wordt klassikaal besproken. Opvallende verschijnselen, taal en spelling komen hierbij naar voren. Kinderen verdiepen zich op basis van de onderwerpen die uit hun eigen praktijk voortkomen.
In de klas heerst een democratie. Er zijn regelmatig vergaderingen, met ingebrachte punten van de kinderen zelf. Leerlingen worden gestimuleerd om hun eigen beslissingen te nemen en die te onderbouwen met goede argumenten. Leerlingen leren niet alleen met hun hoofd, maar ook met hun handen. Er zijn verschillende plekken om te klussen of te koken. Deze processen worden verbonden met cognitieve basisvaardigheden als rekenen en lezen.
Binnen het Freinet onderwijs staat het presenteren en delen van kennis centraal. Daarnaast worden specifieke vaardigheden van leerlingen ontdekt en gestimuleerd. Nieuwsgierigheid en ondernemingszin worden erg serieus genomen. Kinderen leren zelfstandig te werken en te organiseren, en daarnaast zelfstandig te beslissen.
Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO)
Onderwijs dient hier een bijdrage te leveren aan de brede culturele ontwikkeling van kinderen. Hierbij moet leren zowel maatschappelijk als persoonlijk betekenisvol zijn.
Een leerkracht is continu op zoek naar de ‘zone van naaste ontwikkeling’ van een kind. Deze zone duidt het verschil aan, tussen wat een kind zonder hulp en wat een kind met hulp kan. Kinderen willen zichzelf graag ontwikkelen, maar hebben op het juiste moment sturing en een uitnodigende omgeving nodig om tot een goed resultaat te komen.
Spel is de belangrijkste activiteit binnen het OGO. Binnen dit spel kunnen kinderen kennis opdoen en inzetten, en worden ze gestimuleerd om zelf verder te denken over problemen of vraagstukken. Een spel of onderzoek doen kent regels, maar geeft ook mogelijkheden om zelf initiatief te nemen en creatief te zijn. Er zijn vele speel- en onderzoekshoeken te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van een museum, literair cafe of laboratorium.
De leerkracht slaat voortdurend een brug tussen wat het kind wil leren en wat er aan kennis en vaardigheden nodig is om in de maatschappij te kunnen functioneren. Er wordt veel gewerkt in thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van kinderen en die vorm geven aan wat maatschappelijk gezien van belang is om te kunnen leren (zoals kunnen kopen en verkopen). Er is een rijke leeromgeving waar kinderen de vrijheid hebben om zelf op onderzoek uit te gaan. Omdat verschil er mag zijn, zoekt de leerkracht naar de beste aanpak voor ieder kind, zodat deze kan blijven groeien in zijn of haar ontwikkelingsproces. Kinderen leren spelenderwijs vaardigheden en kennis aan in situaties die lijken op het echte leven, de maatschappij. Denk aan een verkoopproces in een winkel, een reisbureau of de kapsalon.
Dalton
Deze onderwijsmethode heeft voor ogen om kinderen op te leiden tot ‘onbevreesde’ mensen, die niet bang zijn om initiatieven te nemen. Binnen het Daltononderwijs worden drie pijlers gehanteerd: verantwoordelijkheid, samenwerken en zelfstandigheid.
Kinderen leren om verantwoordelijkheid te nemen over het eigen leerproces, door ze een keuze te laten maken uit een beperkte set van verplichte en vrije schooltaken. Ze mogen zelf bepalen wat ze op een dag gaan doen, maar wel binnen duidelijke grenzen. Denk bijvoorbeeld aan een planbord of een weekplan, waarbij een aantal taken of onderwerpen afgerond moeten zijn binnen een bepaalde tijd. Leerlingen kunnen zelf kiezen wanneer ze deze gaan doen.
Samenwerken is erg belangrijk, omdat je in de maatschappij ook moet leren omgaan met diverse soorten mensen. Er wordt veel aandacht besteed aan spelen en werken in groepjes. Er zijn opdrachten die met een groepje of in een tweetal uitgevoerd moeten worden, maar er is ook een maatjessysteem. Hierbij helpen oudere leerlingen uit bijvoorbeeld groep 8, jongere leerlingen met taken of met lezen.
Zelfstandigheid is belangrijk. Kinderen mogen zelf kiezen welke taken ze wanneer willen doen. Ze worden veel gestimuleerd hun eigen oefenstof na te kijken en op hun eigen leerproces terug te kijken en deze te reflecteren.
Leren plannen en samenwerken zijn de belangrijkste pijlers van het Daltononderwijs.
Montessori
Kinderen hebben een natuurlijke drang om te leren; de onderwerpen verschillen en veranderen per kind. Kinderen zijn kortere of langere periodes ontvankelijk voor het aanleren van specifieke vaardigheden, dit wordt ook wel de ‘gevoelige periode’ genoemd. De leerkracht speelt in op deze periode, door het juiste materiaal in de juiste omgeving aan te bieden binnen deze periode.
De inrichting van het klaslokaal is belangrijk. De lesmaterialen zijn goed bereikbaar en kinderen kunnen zelf een keuze maken uit een beperkt aantal beschikbare werkjes. Leerlingen leren ook zichzelf en hun omgeving verzorgen. Ze hebben allemaal een eigen plantje dat ze water moeten geven en zijn verantwoordelijk voor een keukentje. Hierdoor worden kinderen zelfstandig en zelfbewust.
Er wordt gewerkt met speciale materialen, die zintuiglijk en spelenderwijs leren stimuleren. Het kind kan zijn eigen stappen volgen, zelf een fout opsporen en corrigeren, zodat het er zelfstandig mee kan werken. Elk materiaal heeft een unieke eigenschap, verbonden met een uniek leerdoel.
Montessori onderwijs is ook kosmisch onderwijs. Er wordt zoveel mogelijk vanuit het grotere, verbindende geheel naar kleinere zaken gekeken, vanuit de interesse van het kind. Onderlinge relaties in de wereld worden inzichtelijk gemaakt voor kinderen, ze ervaren dat het maken, van op het oog kleine keuzes, ook consequenties kunnen hebben voor het grotere geheel.
Er wordt dus zoveel mogelijk ingespeeld op de vaardigheden van kinderen, afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin ze op dat moment zitten, en op wat ze graag willen of kunnen leren. Er wordt gewerkt met ‘heterogene’ groepen, waarin kinderen van twee of drie verschillende leeftijden bij elkaar zitten. Hierdoor worden jongere kinderen gestimuleerd om hulp te vragen en krijgen oudere kinderen meer zelfvertrouwen en leren ze helpen.